Uit het kloosterarchief van onze zusters [6]
Nadere bijzonderheden over Gerits
![]() |
Een eerste reactie op ons vorige artikel is de verdere zoektocht naar de tegenstemmer van het gasthuis Mar[t]inus Gerits, wonende ‘aan den Heikant’. Die heeft weer een vervolg gekregen. Het heeft er immers alle schijn van dat we de locatie waar de familie Gerits woonde nu in beeld hebben. Deze opname zal dan wel betrekking hebben op een van de nakomelingen, maar toch….! In een van de archiefdozen van het kloosterarchief heb ik een oude foto opgedoken, waar de zusters destijds met een typemachine enkele namen op hebben aangebracht. Het is een prent uit begin 20e eeuw, zo rond 1910, gezien vanuit de huidige Pastoor van Erpstraat richting hoek Heikantstraat en Schootsestraat. |
Naast het rectoraat van de zusters, de in 1906/1907 gebouwde meisjesschool of ‘buitenschool’ zoals de zusters die noemden, vervolgens het huis van de familie Verkuylen, de herberg van Verstraelen en aan de overzijde van de huidige Schootsestraat de herberg van de familie Gerits, nu dus antiekhandel Nelissen.
Waarom zoveel vroeg overleden zusters
Een tweede reactie kwam van ons heemkundekringlid de heer Remery uit Best, voorheen werkzaam bij de gemeente Schijndel, die mij belde met de indringende vraag of er een verklaring is voor het vroegtijdig overlijden van zoveel jonge zusters in de periode 1840-1860, op een gemiddelde leeftijd van ruim 31 jaren. In de redelijk schaarse notities in het kloosterarchief over de beginperiode van de congregatie is het antwoord hierop vooralsnog niet gevonden. Binnen de kloostermuren zelf wordt heden ten dage verondersteld, dat de oorzaak met name is gelegen in enerzijds de bijzonder strenge en uiterst sobere levenswijze van de zusters en anderzijds de zware fysieke omstandigheden waaronder men in de beginjaren de liefdewerken heeft beoefend. Misschien is er, zoals wij dat nu zouden betitelen, wel sprake geweest van regelrechte ‘roofbouw’ op deze jonge levens. Die hypothese wordt enigszins ondersteund door berichten over de Zusters van Tilburg, gesticht in 1832. In hun oudste gedenkboek wordt gesuggereerd dat stichter Zwijsen erop bedacht was, dat de zusters in hun toegewijdheid in hun diepste innerlijk vaak een sterke neiging zouden hebben tot heldhaftigheid, ontbering en opoffering. Als men dit tot in het extreme doorvoert, gebeuren er ongelukken. Er zouden zusters zijn die in die beginperiode, naast hun normale liefdewerken, ook nog mensen met besmettelijke ziekten verpleegd hebben. Tussen 1850 en 1880 zijn er in totaal een 12-tal Zusters van Tilburg zelf aan een besmettelijke ziekte bezweken. Of bij de vroeg overleden Schijndelse zusters ook sprake geweest is van een dergelijke concrete situatie weten we niet, alhoewel men o.a. de ziekte tuberculose niet uitsluit. Op een andere plaats beweert Zwijsen dat ‘de gezondheid van de zusters niet tegen onophoudelijke inspanning bestand zal wezen’. Hij doet die uitspraak waarschijnlijk niet voor niets. Vooral het woord ‘onophoudelijk’ zal hem zorgen gebaard hebben. Belangeloze dienstbaarheid aan de medemens is zéér prijzenswaardig, maar heeft ook z’n fysieke grenzen. De stelling dat een uiterst sobere leefwijze en strenge dagorde, in combinatie met een mogelijk tekort aan nachtrust vanwege het zeer vroege tijdstip voor gebed en meditatie en de buitensporige inspanningen overdag, voor sommige jonge zusters toch funest is geweest, lijkt niet geheel uit de lucht gegrepen.
Slopende ziekte van een markante persoonlijkheid
![]() |
Buiten het verlies van jonge zusters, het plotseling overlijden van de eerste algemene overste Mieke de Bref, wordt men in de zomer van 1845 ook nog eens geconfronteerd met een ernstige ziekte in keel en borst bij zuster Emmanuël de Gier, een van de markante persoonlijkheden binnen het congregatiebestuur van die dagen. Zij verzwakt zienderogen. Men benadert de ‘heel- en vroedmeester’ W. van Hamel en daarna ook nog dokter Bolsius. Hun medische kennis is groot, maar ze blijken niet in staat het genezingsproces op gang te brengen. In januari 1846 wordt de medische hulp van dokter Bolsius nogmaals ingeroepen, getuige zijn uitvoerige doktersverklaring. Hij constateert een toenemende keelpijn, druk op het schildvormig kraakbeen, waardoor ook het spreken sterk bemoeilijkt wordt. Het kost haar behoorlijk veel inspanning en uiteindelijk is ze nog praktisch onverstaanbaar. Zonder op alle medische details in te gaan uit deze doktersverklaring, is duidelijk dat de dokter zich ernstige zorgen maakt en spreekt over een ‘een eigenaardige keelontsteking’, welke in ‘keeltering’ dreigde over te gaan. Hij brengt zowat een dagelijks bezoek aan zuster Emmanuël. |
Binnen de kloostermuren, zo meldt onze kroniekschrijfster, verlaat men zich op de ‘Hemelse geneesheer’ en roept men de hulp in van de maagd Maria en de patroon van de congregatie Vincentius à Paulo. Op uitdrukkelijk verzoek van moeder-overste beginnen de zusters aan een noveen, waarbij men gedurende een periode van 9 dagen, hier voorafgaand aan de feestdag van Maria Lichtmis op 2 februari, via een vaste gebedsformule vurig bidt om genezing. Het klinkt in onze tijd misschien ongeloofwaardig, maar juist op die Maria-feestdag keert bij zuster Emmanuël haar spraak terug.
![]() |
Dokter Bolsius meldt ook in zijn verslag dat hij bij zijn visite op 3 februari een verandering in de lichamelijke toestand constateert en een stem hoort die helderder klinkt. Geïnspireerd door een groeiend vertrouwen in genezing, begint men in het moederhuis een tweede noveen. Wonderbaarlijk…… na die 9 dagen verdwijnt ook de hardnekkige keelpijn. Dan volgt nog een derde noveen, die afloopt op 25 maart. Werd de keelpijn beduidend minder, daar tegenover stond dat de pijn in de borst in hevigheid toenam en de nodige benauwdheden veroorzaakte. Alle toegediende medicamenten ten spijt beterschap blijft uit. Dokter Bolsius vreest voor een aandoening aan de longen en roept zelfs de hulp van zijn vader in. Elke houding die zuster Emmanuël aanneemt, liggen of zitten, het vraagt enorm veel energie en vermoeit haar zeer. |
Een wonderbaarlijke genezing
![]() |
Op zondag 29 maart voelt zuster de Gier, die inmiddels maandenlang bedlegerig is geweest, rond 10 uur ’s morgens een hevig verlangen om naar de kloosterkapel te gaan om het H. Sacrament te gaan aanbidden, aldus de kroniekschrijfster. Ze verlaat haar bed, begeeft zich een verdieping hoger om haar kloosterhabijt aan te trekken, treedt vervolgens de kapel binnen, knielt uit dankbaarheid neer en brengt zowat een half uur biddend door. Alles gaat boven verwachting goed. Haar medezusters kijken met stomme verbazing toe, hoe hun zieke medezuster op die dag in de refter het middagmaal komt gebruiken en ’s anderendaags de misviering in de kapel komt bijwonen. Op dinsdag hervat ze zelfs haar onderwijswerk. Dit genezingsproces maakt de tongen los en de gedachte vat post, dat hier misschien wel bovennatuurlijke hulp in het spel is geweest. Nadien verklaart dokter Bolsius, de grootvader van de ons bekende Harrie, Frits en Antoon Bolsius uit Schijndel, dat deze genezing niet te danken is aan geneesmiddelen of leefregels. Is er dan inderdaad sprake geweest van een bijzondere min of meer onverklaarbare genezing!? |
In het kloosterarchief bevindt zich een document dat is ondertekend door pastoor van Erp en algemene overste zuster Seraphine van Heertum getiteld: "Anno 1845 de santione mirabili sororis M.E. de Gier", die dus de genezing als ‘wonderbaarlijk’ interpreteren. Zuster Emmanuël knapt op en zal nog een zeer belangrijke en bewonderenswaardige rol in de congregatie vervullen als algemene overste. We komen daar nog uitvoerig op terug in een van de vervolgartikelen.