Jeugdgegevens zuster Emmanuël De cruciale rol die zuster Emmanuël de Gier als 3e algemene overste heeft gespeeld in de congregatie in de periode 1864-1894 is de aanleiding geweest om toch eens wat extra archiefonderzoek te doen, benieuwd als ik was naar haar afkomst. Bekend was haar geboorteplaats nl. Kerkdriel in de Bommelerwaard, tegenwoordig Maasdriel. Uit dat dorp is ook bisschop Joannes Zwijsen afkomstig, die er als zoon van de dorpsmolenaar Petrus Zwijsen geboren is op 28 augustus 1794. Het centrale plein aldaar heet nog steeds het Mgr. Zwijsenplein waar ook een borstbeeld van hem is geplaatst.
Het gezin de Gier is misschien iets minder bekend alhoewel het om een uitgesproken Drielse familienaam gaat. Deze algemene overste blijkt het 4e kind te zijn uit een gezin van negen van vader Peter de Gier en moeder Maria Mulders, de laatste afkomstig uit de Sint Jacobparochie te ‘s-Hertogenbosch. Een eenvoudig landbouwersgezin. Anna Katharina zijn vanaf haar geboorte op 24 augustus 1821 de doopnamen waarmee zr. Emmanuël door het leven zal gaan, aldus een geboorteregister dat is geraadpleegd op het streekarchief gevestigd te Zaltbommel. Ze is vernoemd naar haar grootmoeder van moederszijde nl. Anna Catharina van Lansdaal, die was gehuwd met Antonie Mulders. Als we de gebeurtenissen uit haar jonge leven op een rijtje zetten wordt duidelijk waarom zr. Emmanuël is uitgegroeid tot een moedige vrouw, die had leren omgaan met tegenspoed en verdriet en daar nieuwe kracht uit heeft weten te putten en mogelijk ligt daarin ook haar motivatie om zich voor de rest van haar leven als religieuze in te zetten voor de noden van de mensen uit die tijd. Bewonderenswaardig is in ieder geval haar vitaliteit, levenskracht, diep geworteld Godsvertrouwen en haar onstuitbaar geloof. Haar moeder sterft al in 1829 in het kraambed op 32-jarige leeftijd bij de geboorte van een doodgeboren dochtertje, misschien ten gevolge van de bekende ‘kraamvrouwenkoorts’. In de eerste helft van de 19e eeuw, waarin de medische zorg niet te vergelijken is met de huidige kraamzorg tot zelfs in kraamhotels toe, is dit geen ongewoon verschijnsel. Anna Katarina is dan pas 8 jaar oud Opvallend is ook de sterfte op vroege leeftijd van verschillende van haar broers en zussen. Van de 9 kinderen [8 uit het 1e en 1 uit het 2e huwelijk] overlijdt Gijsbertus op 7-jarige leeftijd, Mathias op 29-jarige leeftijd, Maria na 1 jaar en 3 dagen, de volgende Maria op 8-jarige leeftijd. Het betekent concreet dat voordat de bijzondere dag aanbreekt waarop zr. Emmanuël als 19-jarige intreedt, ze haar oudere broertje, de twee zusjes Maria, het doodgeboren zusje, haar moeder en haar vader, de laatste overleden op 20 december 1838, al ten grave heeft gedragen! Alleen haar oudste broer Johannes wordt 84 en overlijdt te Rotterdam en haar broer Antonie is 76 jaar geworden. Omdat haar moeder op zo’n jonge leeftijd sterft en vader Peter de Gier op dat moment achterblijft met 4 kinderen, hertrouwt hij op 1 februari 1831 met een zekere Maria Antonia Verhoeckx. Uit dat 2e huwelijk wordt nog een dochtertje met de namen Margaritha Matthia geboren en wel op 1 december 1831. Deze halfzus van zuster Emmanuël de Gier trouwt in 1864 te Schijndel met Adrianus van der Kant. Ze overlijdt er op 9 november 1896, overigens na een zorgzame verpleging in het gasthuis van de Zusters van Schijndel. We weten dat vanuit haar teruggevonden memorie van successie, waarin sprake is van geneeskundige behandelingen door dokter Koolen in de periode juli-oktober 1896 ter waarde van f 750,- . Bovendien wordt aan de liefdezusters te Schijndel voor verpleegkosten een bedrag van f 100,- overgemaakt. Hun nalatenschap overziende is het beslist geen onbemiddeld echtpaar geweest, want het saldo van de activa en passiva blijkt in 1896 ruim f 16.483,- te zijn, een voor die tijd respectabel bedrag. Als enige erfgenaam is benoemd Gijsbertus Antonius Maria van der Kant, die staat geregistreerd als rooms katholiek priester te Nijmegen. [memorie van successie kantoor Veghel microfiche 23 aktenr. 108] |
|
Stichtingen buiten Schijndel |
Naast de rigoureuze verbouwingen in en rond het moederhuis slaat onder de bezielende leiding van zuster Emmanuël het hoofdbestuur een andere en nieuwe weg in. Door de groei van studenten op de normaalschool, de toename van aantal religieuzen dat intreedt en de afname van het vroegtijdig overlijden van zusters, ziet men mogelijkheden zich te richten op expansie. Veel parochieherders in de regio proberen zusters te krijgen voor in hoofdzaak goed onderwijs voor de vrouwelijke jeugd en een kwalitatieve zieken- en bejaardenzorg. De congregatie gaat, na de stichting in 1856 van het klooster te Geldrop, haar vleugels verder uitslaan over de Schijndelse dorpsgrenzen heen. Bouwkundig en financieel gesteund en sterk gestimuleerd door de geestelijke leidsmannen, eerst pastoor Ceelen en later pastoor van Luijtelaer, luidt de nieuwe koers een spectaculaire toekomst in. Het ene na het andere klooster met eigen kapel wordt gesticht, scholen worden gebouwd, internaten opgericht, gasthuizen en pensions voor ouden van dagen geopend, cursussen voor jonge meisjes en moeders worden geïntroduceerd, worden de eerste stappen gezet op het terrein van de wijkverpleging en later zullen ook enige ziekenhuizen volgen. Als we de bestuursperiode van zr. Emmanuël de Gier overzien en de nieuwe stichtingen in chronologische volgorde plaatsen, valt op hoe krachtdadig zij samen met haar vier assistenten uit het hoofdbestuur te werk is gegaan, om de vaak indringende verzoeken van plaatselijke parochieherders te honoreren. Achtereenvolgens worden gesticht Den Dungen [6.5.1869], Rosmalen [21.4.1873], Son [2.7.1873] bekend als het Emmamuëlklooster vernoemd naar de stichtster zelf, Raamsdonksveer [20.9.1880], Eindhoven-Woensel [18.10.1880], Eindhoven–Gestel [15.10.1884], Berghem bij Oss [10.11.1884], Boekel [3.1.1887], Sint Oedenrode [1.5.1888], Mierlo-Hout [25.4.1889], Lieshout [11.11.1889], Rijssen in Overijssel [12.4.1894], Oijen aan de Maas [1.5.1894], Zeelst [1.6.1894] en tenslotte het Barbaraklooster in Wijbosch [11.9.1894]. Een indrukwekkende lijst van maar liefst 14 kloosters in Brabant en 1 in Overijssel. Behalve Eindhoven-Gestel en Sint Barbara zijn ze inmiddels allemaal gesloten en hebben er de zusters hun liefdewerken noodgedwongen moeten beëindigen. In de bestuursarchieven bevindt zich overigens een getypte lijst betreffende de periode 1891-1959, waaruit men kan afleiden, dat lang niet alle aanvragen positief beantwoord werden, om welke reden dan ook. Het gaat hier om maar liefst 136 verzoeken uit alle windstreken, zowel uit binnen- als buitenland, waarop door de opeenvolgende hoofdbesturen een negatief besluit is genomen. De oudste vermelding [1891] is nog binnengekomen bij zr. Emmanuël maar niet gehonoreerd. |
|
Pauselijke goedkeuring in 1881 |
Een geheel ander hoogtepunt tijdens de bestuursperiode van zr. Emmanuël is de pauselijke goedkeuring geweest van de belangrijkste basis voor de gehele congregatie nl. de inhoud van de constituties en de H.Regel zoals die intern wordt genoemd. Uitbreiding der liefdewerken en het stichten van nieuwe huizen en scholen is prachtig, maar tegelijkertijd gold ook in deze bestuursperiode het zoeken naar het juiste evenwicht tussen het bekende Ora en Labora…..bidden en werken zo harmonieus mogelijk naast elkaar laten bestaan en beleven. Daar is in de 170-jarige geschiedenis van de congregatie altijd veel zorg aan besteed. In de dagelijkse liefdewerken klinkt het ‘labora’ duidelijk door, maar tegelijkertijd is het leven binnen de kloostermuren erop gericht om via het ‘ora’ steeds betere en diepgelovige zusters van liefde te worden door krachtdadig en zonder ophouden te werken aan de persoonlijke religieuze zelfontplooiing, door gebed, meditatie, bezinning, retraites, liturgische vieringen, lezen van geestelijke werken, inspirerende onderlinge gesprekken binnen de eigen kloostergemeenschap, zelfstudie, bijbelkennis en het op je laten inwerken van alle interne circulaires van de verschillende algemene oversten gewijd aan de intensieve[re] beleving van het kloosterleven. In de allereerste geschreven regels, bisschoppelijk goedgekeurd op 2 juli 1842 door bisschop Henricus den Dubbelden, met tevens de permissie om eventuele wijzigingen aan te brengen in de toekomst, sprak pastoor Antonius van Erp nog over de weg van zelfheiliging, een term die wij in onze tijd niet meer zouden gebruiken.
|
In 1845 worden de nodige wijzigingen doorgevoerd en in 1848 schrijft de bisschop letterlijk in de taal van toen: “De Bijzondere Regelen voor de congregatie van de Zusters van Liefde van Jezus en Maria, de Moeder van Bijstand, door ons gevestigd te Schijndel, zijn, na nauwkeurig onderzoek, door ons bevonden goed en zeer geschikt te zijn om, bij heiliging en volmaking der leden, het eeuwige en tijdelijke welzijn des naasten, zoo mede de goede tucht en den voortdurenden welstand der Congregatie te bevorderen; weshalve wij dezelve bij deze volgaarne goedkeuren, bekrachtigen en de uitgave daarvan door den druk veroorloven; terwijl wij de stipte naleving dier Regels in welgemelde Congregatie zeer aanbevelen en daarover den goddelijken zegen inroepen”.
Daarna wordt de H.Regel aan de eerste zusters uitgereikt, afgebeeld op het bekende schilderij dat vroeger in de grote refter hing en nu in de hal van de benedenverdieping met pastoor van Erp in het midden, de regel overhandigend aan zuster Séraphine van Heretum. De in 1877 in ’s-Hertogenbosch aangetreden nieuwe bisschop Adrianus Godschalk [1878-1892], die de congregatie een erg warm hart toedroeg, slaagt erin om bij zijn allereerste bezoek aan Paus Leo XIII de pauselijke goedkeuring gerealiseerd te krijgen. Men keurde in Rome op 27 mei 1881 de toen nog Franstalige tekst goed, die vrij kort daarna in een Hollandse versie zou worden omgezet. Overigens……in de 170-jarige historie van de congregatie zijn met enige regelmaat nieuwe wijzigingen voorgesteld om de H.Regel weer te actualiseren en te laten aansluiten bij de eigentijdse ontwikkelingen! Daarover in een latere publicatie meer.
|