Uit het kloosterarchief van onze zusters [13]
Een typhusepidemie in het moederhuis Volgens het bekende gedenkboek, in 1926 geschreven door zr. Teresa, die daarin terugblikt op de eerste 90 jaren van het bestaan van de congregatie, zou er in 1884 een typhusepidemie geheerst hebben onder de zusters in het moederhuis [pag.75]. De juistheid van dit jaartal durf ik inmiddels voorzichtig in twijfel te trekken. In het memoriaalboek wordt er op geen enkele manier melding van gemaakt, wat op zich al merkwaardig is. Het vermoeden bestaat dat zr. Teresa dit nieuws via mondelinge overlevering te weten is gekomen en mondeling doorgespeelde berichtgeving is meestal moeilijk te verifiëren. Er is nóg een reden om aan te nemen dat deze epidemie op een ander tijdstip is uitgebroken. Zij noemt o.a. zuster Borromea de Jong, een Schijndelse van geboorte, die plotseling sterft aan deze besmettelijke ziekte, zelfs zonder gesterkt te zijn door het sacrament der zieken. De personalia van deze zuster naspeurend blijkt dat zij op 5 mei 1881 als novice is ingetreden en op 20 oktober van hetzelfde jaar overlijdt. Ook haalt de kroniekschrijfster de namen aan van Christina Vissers, afkomstig uit hetzelfde dorp als zr. Emmanuël de Gier en geboren in 1858, Thoma van Lieshout uit Woensel [1846] en Patricia Verhagen, ![]() De H.Lucia wordt door de gehele zustergemeenschap vurig aanbeden en de stroom van gebeden wordt blijkbaar verhoord. Na die dag wordt immers geen enkele zuster meer door de ziekte overvallen en de zieke zusters herstellen bovendien binnen enkele dagen. Saillant detail…..deze Lucia van Syracuse leeft van ca. 286 tot ca. 303 na Chr. Er zijn diverse legenden van haar bekend en in het plaatsje Syracuse is zelfs een kathedraal gebouwd, geheel aan haar gewijd. Haar verering neemt een hoge vlucht vanaf de Middeleeuwen. In een uitgebreid werk over de heiligen die men vereert in de katholieke kerk wordt zij, we weten niet altijd waarom, omschreven als de patrones van heel veel beroepsgroepen o.a. arbeiders, blinden, boeren, deurwachters, elektriciens, glasvormgevers, glazenmakers, prostituees die spijt hebben, oogartsen en opticiens, portiers, schippers, schrijvers, slechtzienden, venters, wevers, zadelmakers, zeevarenden; bovendien wordt ze aangeroepen tegen besmettelijke ziekten, bloedziekten, bloedvloeiing, waartegen vrouwen een zgn. ‘Luciadraadje’ droegen, diarree, dysenterie, keelpijn [vanwege de dolksteek waarmee ze is gedood]; tegen oogaandoeningen en oogkwalen, vrouwenziekten, armoede en blindheid. Het meest kenmerkende attribuut waarmee ze wordt afgebeeld zijn haar ogen gelegen op een schaal, op haar open hand, op de bodem van een kelk, geprikt op de punt van een dolk of aan een spies geregen en soms als bloemen aan een takje. Het herinnert allemaal aan haar marteldood, toen bij haar de ogen werden uitgerukt, aldus de legende! |
![]() Als op 24 augustus 1870 pastoor Wilhelmus Ceelen, de directe opvolger van pastoor van Erp, tot grote droefenis van de zusters overlijdt, benoemt de bisschop al binnen vijf dagen een nieuwe parochieherder, die tevens de leiding krijgt over het ‘gesticht van liefdadigheid’. Het is Thomas van Luijtelaar, geboren en getogen te Woensel onder Eindhoven. Tijdens de 15-jarige periode dat hij in nauwe samenwerking met het hoofdbestuur, in wederzijds respect en vertrouwen en met grote toewijding de kloostergemeenschap wist te leiden kwam er heel wat tot stand. Hij is ook een fervent ijveraar geweest om de pauselijke goedkeuring van de H.Regel gerealiseerd te krijgen, zoals in de vorige aflevering al is opgemerkt. Onder zijn bewind is in 1882 de grootscheepse uitbreiding van het moederhuis ter hand genomen, waarvoor hij de eerste steen legt op de 24e april van dat jaar. Ook de binnenschool en de kweekschool worden fors uitgebreid en heringericht. Diverse huizen rondom het moederhuis worden aangekocht of men krijgt ze als geschenk aangeboden. Zo schenkt een zekere Nicolasina Schrijvers een huis genaamd ‘de Vier Uitersten’ gelegen aan het einde van de voetpad van de Lochtenburg, die het bekende ‘Helsch Paadje’ of ’t Kloosterpad kruiste en juist achter de kloostertuin om liep. Dezelfde Nicolasina schenkt aan de zusters vanwege de nieuwbouw in 1883 het levensgrote Sint Josephbeeld, dat nu 124 jaren later nog steeds boven de hoofdingang prijkt. Het wordt als een groot verlies gevoeld als pastoor van Luijtelaar op 20 juli 1885 plotseling overlijdt. De tekst op zijn gedachtenisprentje is tekenend voor zijn levensinstelling. Hij ligt begraven op de sinds 1829 bestaande begraafplaats aan de Rietbeemdweg en op zijn graftombe is de volgende tekst te lezen: |
![]() Thomas van Luijtelaar geboren in Woensel 27 oktober 1820 Pastoor te Schijndel 29 augustus 1870 Hij was een man volhardend in het gebed en in de prediking President van de conferentie van Vincentius Een weldoende Vader voor de Zusters die onder zijne leiding stonden Een voorzichtig Bestuurder, een uitstekend Bevorderaar Voor de gansche kudde Een voorbeeld van harte. Overleden den 20sten juli 1885 verwierf hij de onverwelkbare kroon der glorie |
Een nachtelijke diefstal verijdeld Ook binnen de kloostermuren gebeuren soms onverwachte dingen. Zo verhaalt de kroniekschrijfster ons over de nachtelijke aanbidding in de kloosterkapel in de jaren ’80 van de 19e eeuw. Wat we ons daarbij concreet moeten voorstellen, heel diep in de avond of werkelijk vooraan of midden in de nacht wordt niet direct duidelijk. Het feit echter dat ook mensen uit het dorp zich daarbij mochten aansluiten lijkt een aanbidding wat laat in de avond de meest logische interpretatie. Hoe dan ook….buiten de kloosterzusters komen die avond ook andere lieden naar de kapel en schuiven rustig aan tussen alle andere gelovige lieden. Later zal blijken dat er twee dieven onder het biddend volk zitten, die in het duister hun slag willen slaan, maar eerst en vooral een deugdelijke inspectie uitvoeren, door niet de Heer te aanbidden, maar links en rechts vooral hun ogen goed de kost te geven en zich terdege op de hoogte te stellen, van hoe het gesteld is met de in- en uitgangen rond de kapel, de sterkte van de sloten, de omliggende vertrekken, waar vluchtwegen zijn en wie weet wat ze nog meer in gedachten hebben gehad. Bij de moederhuiskapel lag toen nog een bescheiden ziekenkamer en aangezien moeder Emmanuël zich die avond niet al te lekker voelt, besluit ze na haar aanbidding zich in die kapelkamer terug te trekken, gelegen in een van de hoeken van de binnenplaats der zusters-novicen grenzend aan de gasthuisgangen. De aanbidding is al lang afgelopen en het moederhuis ademt een en al rust. Midden in de nacht echter schrikt zr. Emmanuël wakker met een wat onbestemd gevoel. ![]() |