Uit het kloosterarchief van onze zusters [22]

 
Als huisonderwijzeres aan de slag
akte.jpgNa haar noviciaat is zuster Ignatia van Vlokhoven al snel ingezet in het onderwijs, dat op dat moment is ingericht volgens de richtlijnen van de schoolwet van 1857. Daartoe heeft ze het diploma behaald op basis van deze nieuwe onderwijswet. Diverse zusters hebben in die periode door een examencommissie de zgn. ‘huisakte van 1857’ uitgereikt gekregen. Overigens….in het kloosterarchief is nog slechts één diploma uit die tijd bewaard gebleven. Het vermoeden bestaat, dat de andere in de oorlog verbrand zijn. Veel archieven zijn, zoals al eens eerder is gemeld, in 1944 vanuit het moederhuis verspreid over particuliere huizen en ook was veel archiefmateriaal ondergebracht in het Sint Barbara klooster, wat dus op 17 oktober 1944 grotendeels uitbrandde. Op dat moment zijn veel waardevolle documenten in vlammen opgegaan. We zijn dus bijzonder blij met dit ene exemplaar, want die oude diploma’s hebben voor de onderwijsgeschiedenis zonder meer historische waarde.

Naast het openbaar onderwijs kende men het bijzonder onderwijs en in die schoolwet van 1857 wordt tevens gesproken over huisonderwijs. Vermoedelijk is de aller-oudste school van de zusters, de oude brei- en naaischool, later overgaand in de zgn. ‘binnenschool’, zo’n schooltje geweest, dat onder het huisonderwijs is gerangschikt. In de gemeenteverslagen van Schijndel van rond 1850 wordt deze school aangeduid als ‘bijzondere school van de 2e klasse voor het vrouwelijk geslacht’. In 1866 wordt de hoofdonderwijzeres en de 4 hulponderwijzeressen nog ondersteund door 2 vrouwelijke kwekelingen en in 1867 zelfs 4 studenten van de kweekschool. Om deze vorm van onderwijs historisch goed te kunnen plaatsen volgen hier enkele hoofdlijnen uit die nieuwe schoolwet.
Twee maal per jaar is er gelegenheid om een examen af te leggen voor een commissie van een inspecteur en vier schoolopzieners. Die commissie houdt zitting in de hoofdstad van iedere provincie. Ze is bevoegd zich door andere deskundigen te laten bijstaan. De aanstelling en de bepaling van het tijdstip der examens bepaalt de minister van Binnenlandse Zaken. De examens worden in het openbaar gehouden, behalve die der onderwijzeressen, zo verhaalt de toelichting op deze schoolwet.
Wie aan zo’n examen wenst deel te nemen kan zich melden bij de schoolopziener van het eigen district. Vereist zijn een verklaring van goed zedelijk gedrag en een uittreksel uit het geboorteregister.
De in de wet omschreven ‘gevorderde leeftijd’ blijkt 18 jaar te zijn. Het aantal kinderen per onderwijzer[es] wordt bepaald op 70. De belangrijkste vaardigheden waaraan men geacht wordt te voldoen zijn:
‘goed lezen en schrijven, voldoende kennis der zinsontleding, der spelregels en eerste gronden der Nederlandse taal; vaardigheid om zich, zowel mondeling als schriftelijk, juist en gemakkelijk uit te drukken; beginselen van de vormleer; rekenen, zowel de hele getallen als gewone en tiendelige breuken, toegepast op munten, maten en gewichten; als hulponderwijzer bovendien de leer der evenredigheden; aardrijkskunde en geschiedenis; beginselen van de kennis der natuur; theorie van het zingen; beginselen van onderwijs en opvoeding’.
De akte van bekwaamheid wordt uitgereikt tegen betaling van vijf gulden voor die van huisonderwijzeres in meer dan één vak en drie gulden voor een huisonderwijzeres voor één vak. Voor de 1e aantekening op de akte voor het huisonderwijs in één vak twee gulden en alle verdere aantekeningen in het algemeen geschieden kosteloos.
De akten van bekwaamheid gelden voor het gehele rijk. Die voor het schoolonderwijs ook voor het huisonderwijs Die voor het huisonderwijs geven tevens de bevoegdheid om in een school onderricht te geven in een of meer vakken. In vergelijking met de onderwijswet uit 1806 is het aantal te beheersen schoolvakken beduidend toegenomen. Wat tevens geconstateerd kan worden is, dat na de invoering van deze schoolwet, de aandacht voor de opleiding van onderwijzers en onderwijzeressen een krachtige impuls krijgt.
raamsdonksveer.jpgEr wordt vrij kort daarop een rijkskweekschool gevestigd te ’s-Hertogenbosch en op een aantal plaatsen in onze provincie ontstaan zgn. normaalscholen. Zo beginnen de Zusters van Schijndel al in 1858 met hun eigen normaalschool, die later uitgroeit tot kweekschool. Uit de genoemde gemeenteverslagen is overigens af te leiden dat de zusters naast hun dagschool ook nog aandacht hebben geschonken aan de vorming van de meisjes in een bijzondere zondagsschool en een bijzondere avondschool.
Volgens de kronieken is zuster Ignatia een begenadigd onderwijzeres geweest, zacht van karakter, met een groot hart voor de kinderen en een onuitputtelijke ijver.
 

 
Bestuurlijk een sterke persoonlijkheid
Vanuit het moederhuis wordt zuster Ignatia overgeplaatst naar Geldrop [14.2.1869], vervolgens naar Den Dungen [18.10.1870] en Son [2.6.1878]. Niet alleen wat haar feeling voor het onderwijsvak betreft, maar ook door haar bestuurlijke kwaliteiten maakt ze blijkbaar binnen de congregatie indruk op haar medezusters. Dat resulteert dan ook in haar benoeming tot huisoverste van het nieuw te stichten klooster in Raamsdonksveer op 20 september 1880. Ze ontpopt zich daar als een leidinggevende zuster met een luisterend oor, een begripvolle blik, een hartelijk woord, moederlijke zorg voor de ouden van dagen die in het gasthuis worden verpleegd en binnen de kloostergemeenschap iemand die de gave bezit om een klimaat van gemoedelijke hartelijkheid te scheppen, een ware ‘eerwaarde moeder’ voor de zusters zelf. De kroniekschrijfster, die zuster Ignatia ook persoonlijk gekend heeft, zal daarom ook bewust deze karaktereigenschappen in het gedenkboek hebben opgenomen.
De Raamsdonksveerse gemeenschap schrikt echter op 4 oktober 1888 als vanuit het hoofdbestuur in Schijndel ‘hun aller moeder Ignatia’ tot een geheel andere en zelfs dubbelfunctie wordt opgeroepen nl. 4e assistent van de algemene overste en zes dagen later wordt ze officieel aangesteld als novicenmeesteres en is dat gebleven tot 1895. Iedereen in het Theresiagesticht betreurt haar vertrek naar Schijndel. Dat geeft ons aanleiding om voor de lezer in heel kort bestek het begrip ‘postulant en novice of postulaat en noviciaat’ wat nader toe te lichten.
 

Postulaat en noviciaat als vormingsperiode
Voordat zuster Ignatia aantreedt als novicenmeesteres is ze in die functie al voorafgegaan door haar oud-medezusters Vincentia de Bref [1836-1845], Theresia van Rooy [1845-1846], Aloysia van Buel [1846-1847], Emmanuël de Gier [1847-1862] en Maria Innocentia Eycken [1869-1888]. Binnen het moederhuis een zeer verantwoordelijke taak nl. het inleiden en inwijden van alle jonge meisjes die als postulant hebben aangegeven de weg naar het kloosterleven verder te willen vervolgen. Vanaf 1836 tot aan 1918 hebben postulanten en novicen gezamenlijk onder één leidinggevende zuster gestaan. Daarna is pas voor een splitsing gekozen. De intrede van postulanten geschiedde in de 19e eeuw op zeer onregelmatige tijden. Er kon binnen één jaar een intrede plaatsvinden en even zo vele malen was er sprake van inkleding. De postulanten werden immers vaak enige dagen na hun intrede al voorzien van de kloosterkleding. Zo zijn bv. de laatst ingetreden zusters in 1899 binnengekomen op 18 december en op kerstmis daaraan volgend hebben ze het kloosterhabijt ontvangen. In 1911 heeft men algemeen bepaald dat intrede van postulanten slechts vier maal per jaar wordt toegestaan en de inkleding drie weken later. Men kiest voor 19 maart de feestdag van Sint Joseph, 19 juli de feestdag van Vincentius à Paulo en daar tussenin een dag in mei en november. Vanaf 1919 slechts tweemaal per jaar en sinds 1922 zijn de officiële dagen 4 februari en 4 augustus geworden. Uit die periode stamt ook nog een heel klein getypt boekje waar tot in detail is uitgewerkt wat men van postulanten verwacht en wordt de plechtigheid van de intrede uitvoerig toegelicht en tevens een ‘handboekje’ speciaal ontworpen voor de gang van zaken tijdens de retraite van de postulanten, alvorens novice te worden. Historisch gezien zijn dit voor de congregatiegeschiedenis waardevolle documenten.

impressie1.jpg


impressie2.jpg

Alvorens tijdelijke of eeuwige geloften af te leggen doorlopen de jonge meisjes dus als het ware twee fasen, die van het postulaat, waarin ze een kloosternaam mogen kiezen en uiterlijk herkenbaar zijn door het dragen van een medaille op de uniforme postulantenkleding en die van het noviciaat waarin men de sluier, het kruis en het regelboek ontvangt.
In de vormingsperiode tijdens het noviciaat worden de zusters in spé uitdrukkelijk voorbereid op alles wat de religieuze staat van hen zal vragen. Novicenmeesteressen zijn dan ook bij voorkeur zusters met veel ervaring op het gebied van religieus leven en spiritualiteit, zoals het omschreven staat in kloosterregel. Diversen van hen zijn later algemene overste geworden. Een boeiend handboek voor de novicenmeesteressen [448 pagina’s geschreven tekst!] uit de 19e eeuw is de basis geweest waarin alle grondwaarheden, beschouwingen en bespiegelingen staan opgetekend, die van belang waren voor de jeugdige religieuzen. Later is dat hele vormingsproces aangepast aan de eisen des tijds.

constituties_titelpagina.jpgKortweg gezegd….naast heel veel theoretische en diepgaande beschouwingen over de kloosterstaat, het streven naar volmaaktheid, de kloostergeloften van armoede, maagdelijkheid en gehoorzaamheid, is een ander belangrijk thema het inzicht in eigen karakter en persoonlijkheidsstructuur, eigen mogelijkheden en onmogelijkheden leren kennen, christelijke grondwaarden ontdekken en beleven, leren omgaan met wereldse invloeden, de waarde van het gebedsleven en geestelijke meditatie, de balans tussen bidden en werken, intensief reflecteren op de eigen motivatie om te kiezen voor het kloosterleven, het ingroeien als individu in de grote kloostergemeenschap en de daaraan verbonden regels en verplichtingen, veel studeren, bijbelse en theologische oriëntatie, de wegen leren zien die leiden tot een optimale persoonlijkheidsontwikkeling, allerlei facetten leren beheersen van uiteenlopende huishoudelijke werkzaamheden die in elke kloostergemeenschap aangepakt dienen te worden….kortom….een hechte basis leggen om een goed religieus te kunnen zijn conform de Constituties en Regels van de congregatie.
Tegelijkertijd wordt in dat vormingsproces een krachtig accent gelegd op algemene orde, netheid, discipline en wellevendheid, waarin men alle gedragsregels tot in detail de revue laat passeren van belang tijdens de maaltijden, de omgang met anderen, bescheidenheid, eenvoud en soberheid betrachten, keurig en algemeen beschaafd spreken, de omgang met vreemden en hoe zich te gedragen op reis. Ook is er ruim aandacht voor ontspanning, sport en musiceren. De achterliggende filosofie van dit alles….iedere zuster heeft uit hoofde van haar functie, waar ze ook wordt ingezet, een voorbeeldfunctie op alle terreinen! Dat kon niet krachtdadig genoeg worden ‘ingepeperd’.
 

Ter herinnering voor de nog levende zusters van de congregatie volgt hier de lijst van zusters die ‘postulantenmoeder’ en novicenmeesteres zijn geweest na 1895:

postulaat
Ambrosio Maas [‘18-‘24]
Godefrida Ma. Martens [’24-‘30]
Cecile Kievits [’30-‘32]
Albertine van Lith [’32-‘39]
Leonarda Samson [’39-‘44]
Vincentio Verstraaten [44-‘47]
Jeanne Bapt.v.Helvert [’47-‘48]
Francesco Tausch [’48-‘56]
Anysia Jans [’57-‘58]
Joanne van der Heijden [’58-‘61]
Gerardina Maas [’61-‘62]
Bellarmina Asma [’62-‘63]
Agatha Marie Donkers [’63-‘64]

noviciaat
Marie Alfonsine de Jong [1895-1900]
Francoise Cooymans [’00-‘05]
Bertranda Kanters [’05-‘16]
Antonio Deelen [’16-‘32]
Cecile Kievits [’32-‘40]
Geertruda Schellekens [’40-‘44]
Anne Baeten [’44-‘55]
Geertrude Verbruggen [’55-‘65]
Johanna Marie Swanenberg [’65-‘67]
Daniëlla Blankwater [67-‘81]