Reacties uit het publiek Er zijn nogal wat reacties binnengekomen op de artikelen betreffende de geschiedenis van het weeshuis, vooral op de nummers 39 en 40, waarin veel familienamen van weeskinderen zijn genoemd. Binnen niet al te lange tijd zullen er nog meer volgen, want een van de weeskinderen zou haar herinneringen op de computer uitwerken heeft ze me beloofd. Op zich vindt men het prachtig dat de historie van het weeshuis wordt beschreven, maar alle verhalen aanhorend, is het mij wel duidelijk geworden, dat zeker niet elk kind even gelukkig en tevreden heeft rondgehuppeld op Hoofdstraat 71. In de jaren ’30 van de vorige eeuw lagen de gezagsverhoudingen tussen opvoeders en ‘volgzame’ kinderen anders dan nu en ging de opvoeding duidelijk gepaard met de nodige strengheid, soms met ‘ijzeren discipline’. Kinderen hadden nog niet zoveel in te brengen, want dat paste geenszins in de opvoedingssfeer van toen zowel in als buiten het weeshuis. Wat in die dagen allemaal is gepasseerd dien je dus ook echt door een andere bril te bekijken nl. rekening houdend met de omstandigheden en opvattingen van toen. Wat dat betreft zijn anno 2008 de verhoudingen een stuk kindvriendelijker geworden. Opvallend in de aan mij vertelde verhalen is dat één bepaalde zuster behoorlijk negatief in het geheugen van diverse weesmeisjes, die ik vrij langdurig gesproken heb, voortleeft. Die heeft kennelijk haar gezag niet alleen gebruikt maar af en toe ook misbruikt zo het lijkt. Het is natuurlijk bedroevend en geeft op z’n minst te denken, dat een weeskind na bijna 70 jaren, terugdenkend aan die tijd, nog praat over trauma’s. Dat zijn wel zeer diepe indrukken die iemand een leven lang kunnen achtervolgen. In het kort komt het er op neer dat het er in die besloten gemeenschap niet altijd even pedagogisch verantwoord aan toe is gegaan. Daar staan gelukkig heel veel positieve verhalen over andere zusters tegenover, die beseften hoe belangrijk hun rol was voor deze jonge meisjes, die of vader of moeder of beiden verloren hadden. Ik laat verder in het midden hoe die berichten precies geïnterpreteerd moeten worden. Geschiedschrijving heeft per definitie altijd iets objectiefs. Had je toen te maken met een nu niet meer te accepteren aanpak, op de dag van vandaag loopt de opvoeding ook niet overal op rolletjes. Je hebt van die zalige opvoeders die van nature alles in de vingers hebben en verbazingwekkend soepel met kinderen kunnen omgaan, ze op gezette tijden knuffelen en een warm en positief gevoel geven; die bij kinderen van jongs af aan het nodige zelfvertrouwen weten op te bouwen, ze beleefd, sociaal en beschaafd proberen op te voeden, wat overigens niet betekent dat alles te allen tijde conflictloos verloopt. Maar hoe dan ook….de basis is dan in ieder geval wel solide gelegd! Dit in schrille tegenstelling tot anderen die pedagogisch gezien veel onhandiger en afstandelijker te werk gaan, soms overdreven negatief of behoorlijk onmachtig reageren, kinderen voortdurend dreigen of kleineren, de nodige angst inboezemen of die ooit van die pedagogische maatregelen nemen dat je denkt…..hoe krijgen ze het verzonnen. Je hoort het over leerkrachten, docenten, groepsleiders, trainers, verplegers en verpleegsters en over ouders in hun gezinnen. Kinderen goed en gezond opvoeden is weliswaar het moeilijkste wat er is, maar tegelijkertijd ook het mooiste! Het resultaat zie je dagelijks om je heen binnen onze samenleving. De verschillen zijn helaas enorm groot. Het lijkt erop alsof het van alle tijden is en binnen de ene cultuur is het soms nog schokkender dan binnen de andere, als we alle discussies op TV mogen geloven. Kinderen die noodgedwongen in het Schijndelse weeshuis moesten verblijven hebben beslist nog meer dan anderen behoefte aan extra zorg en aandacht gehad. Als oud-wezen, inmiddels tussen de 70 en 80, dus nú nog aangeven dat ze die warmte ten dele gemist hebben als klein kind en er bijna nooit met iemand over gepraat hebben, dan zal het niemand verbazen dat het een verademing voor hen was een luisterend oor aan te treffen, waar ze dat ‘stukje levensverhaal’ aan konden toevertrouwen.
|
Een ontroerend Sinterklaasgedichtje Dit Sinterklaasgedichtje, een typisch voorbeeld van dichterlijke taal uit de jaren ’30 waar bovendien de ‘roomsheid’ van af druipt, heeft Francine Teunissen, die toen 7 jaar was, op mogen zeggen toen de Heilig Man in 1939 op bezoek was in het weeshuis. Een van de zusters heeft dat natuurlijk met de beste bedoelingen voor haar geschreven en zich misschien heel erg goed proberen te verplaatsen in de gevoelens van Francine, maar als je dan bedenkt dat Francine als baby van drie maanden haar moeder verloor en met 18 maanden haar vader, dan roept die tekst nu de nodige ontroering op, afgezien even van het taalgebruik voor een kind van die leeftijd en de strekking van het ‘sinterklaasversje’.
|
![weeshuis schijndel.26 schouw keuken [foto Jo Santegoeds].jpg](../uploads/geschiedenis/41 tot 50/weeshuis schijndel.26 schouw keuken [foto Jo Santegoeds].jpg) De schouw waar de kinderen misschien hun klomp wel gezet hebben voor Sint en Piet [foto Jo Santegoeds]
|
Het weesje Met de handjes saam gevouwen Diep verzonken in de smart Zat een weesje bitter wenend Voor een beeld van het Heilig Hart Jesus sprak zij, zie goedgunstig Op mij arm weesje neer Laat mij langer niet op aarde Breng mij bij mijn moeder weer Mijn moeder lieve Jesus is gestorven deze nacht en ik wens nu o zo vurig ,dat u mij bij moeder bracht Mijn moeder at in twee drie dagen, zelfs geen enkel sneetje brood En niemand was er die ons redding of wat voedsel bood. Het was zo koud in het lemen hutje, heel het brandhout was verteerd En er was geen vuurtje dat er brandde in de heerd. Koud was moeder toen zij mij voor het laatst in haar armen sloot, Wenend kuste zij de Christus en zij snikte zij was dood. O wat kan ik ver van mijn moeder, hier op aarde nu nog doen wie zal mij te slapen leggen en mij wekken met een zoen. Het weesje lei haar hoofdje zachtjes op het bankje neer, en er was vreugde in de hemel want er was een engel meer.
|
Het weeshuis na de oorlogsperiode Men was nog niet aan het einde van alle beproevingen verhaalt de kroniekschrijfster van die dagen. Overste zuster Frederica wordt ernstig ziek en moet overgebracht worden naar het ziekenhuis van de zusters te Geldrop. Kort daarop komt het bericht, dat het weeshuis ontruimd dient te worden omdat het voor de komende jaren ingericht zal worden als pastorie. De pastorie aan de Vicarius van Alphenstraat was deels onbewoonbaar en het nog bewoonbare deel werd opgeëist door de Engelsen en Canadezen. Op 14 november 1944 nemen de pastoor-deken en twee kapelaans met hun huishoudelijk personeel hun intrek in het deftige herenhuis. De 25 weeskinderen verhuizen naar het koloniehuis van de congregatie te Eersel. Vrij kort daarop komt daar de tijding binnen dat men in dit huis graag het sanatorium ‘Kalorama’ wil vestigen en dan is er voor de weesjes geen plaats meer. Binnen de congregatie wordt naarstig naar een oplossing gezocht en uiteindelijk is gekozen voor het Antoniusklooster in Den Dungen dat wordt aangewezen voor opvang van de weeskinderen, waar ze vanuit Eersel met een autobus arriveren. Aangezien aan dit klooster een internaat voor schipperskinderen verbonden was geweest, dat indertijd door bemoeienis van pastoor Goulny tot opheffing was gedoemd, was er voldoende ruimte. De inmiddels herstelde zuster Frederica en alle weeskinderen worden er hartelijk verwelkomd. Het weeshuis zelf blijft door de parochiegeestelijkheid bewoond tot 7 mei 1947. Na hun vertrek worden eerst diverse verbeteringen aan het huis aangebracht en op 24 juli kunnen de zusters met de weeskinderen weer terug naar hun oude vertrouwde omgeving. Men heeft intussen centrale verwarming gekregen aangelegd door de firma Wolter en Dros, de grote slaapzaal aan de zuidzijde is voorzien van dakkapellen en de eetzaal van de kinderen is verder uitgebreid doordat de muur aan de zijgang is uitgebroken en een deel daarvan bij de refter is getrokken. In 1954 wordt de voortuin onteigend vanwege de noodzakelijke verbreding van de Hoofdstraat. Gevolg is dat het beeld van Petrus Donders moet worden verplaatst naar de achtertuin. Begin 1955 wordt op luisterrijke wijze het zilveren feest gevierd van het weeshuis. Op 14 januari voor de zusters en de buurt, op 16 januari voor de parochie en de weeskinderen zelf. Leuk is om in kronieken te lezen dat de pastoor van de parochie achter in de kerk een offerblok had laten plaatsen voor een geldelijke bijdrage voor dit feest. Van de opbrengst is toen een prachtig missaal voor in de kapel gekocht. Pastoor en buurt boden bovendien nog twee zilveren ampullen aan. Het is blijkbaar een komen en gaan geweest van vrienden, bekenden en sympathisanten van het weeshuis die hun felicitaties kwamen aanbieden aan de zusters. De kroniek verhaalt nog een heuglijke dag voor de zusters. Op 9 april 1955 komt ’s middags de rector van het moederhuis, de eerwaarde heer Jos van der Schoor, de nieuwe kleding van de zusters zegenen. Alle zusters hebben zich op dat moment verzameld in de kleine weeshuiskapel met hun scapulier en sluier voor zich. Na de toespraak van de rector is iedereen naar boven gegaan om zich even later te presenteren in het nieuwe kloosterhabijt. Paaszaterdag 1955 is immers voor de hele congregatie de dag geweest waarop de vernieuwde kleding is ingevoerd. Pas vele jaren later neemt men het besluit om over te gaan op burgerkleding. |