De vorming van de jonge zusters In artikel 22 is al uitvoerig ingegaan op de vormingsperiode van de jonge zusters via postulaat, noviciaat en aspirantaat. Vóór 1973, het jaar waarin de laatste zuster is ingetreden in de congregatie, verliep de vorming van de jonge meisjes zoals in dat artikel beschreven staat. Kort samengevat……het postulaat is een korte kennismakingsperiode met het leven en werken binnen de kloostergemeenschap door ontmoetingen en gesprekken met individuele zusters en door contacten met de communiteit als geheel. Normaliter duurt die periode een half jaar, tenzij men behoefte heeft aan verlenging. De studie aan de kweekschool wordt tijdens het postulaat gewoon gecontinueerd. Op basis van eigen ervaringen kan een postulant dan te kennen geven als novice verder te willen gaan. De novicen krijgen op de dag dat ze het noviciaat beginnen, de dag van hun inkleding, in een eucharistieviering de constituties of H. Regel van de congregatie uitgereikt en spreken dan de bereidheid uit zich verder intensief te willen oriënteren op het religieuze leven. Via gesprekken, lezingen over aspecten van het kloosterleven, retraites, een intensief gebedsleven, meditatie, eigen gewetensonderzoek en bezinningsbijeenkomsten worden de novicen ingeleid in de doelstellingen van het kloosterleven, onderzoeken ze bij zichzelf wat hen in feite beweegt om te kiezen voor deze levensvorm en ze maken een diepgaande studie van allerhande aspecten van het geestelijk leven, uiteraard afgewisseld met de nodige ontspanning. De ‘geestelijke boog’ kan immers niet altijd gespannen blijven!
In de constituties van de congregatie beschrijft men dit proces als ‘de vorming op de w eg van Jezus Christus, die vraagt om een bijbelse oriëntatie en de daarbij passende gebedsvormen, om kennismaking met de praktijk van de levenswijze volgens de evangelische raden, in het aanwezig zijn voor mensen, ontwikkelen van een kritisch bewustzijn en een vitale gevoeligheid voor problemen en situaties, geïnspireerd op de geloofsbeleving van de 2e patroon van de congregatie Vincentius à Paulo’. In dit verband spreekt men ook van de Vincentiaanse spiritualiteit. De door het generaal bestuur aangestelde novicenmeesteres begeleidt dat proces. In die sfeer verloopt de persoonlijke groei van elke novice naar een grotere volwassenheid en kan een weloverwogen keuze gemaakt worden om het vormingstraject verder voort te zetten. In 1967 is overigens het noviciaat vanuit het moederhuis overgeplaatst naar Nijmegen. Naast geestelijke verdieping worden ook de sterke ontwikkeling voor een juiste feeling voor sociale omgangsvormen, etiquette en correcte beleefdheidsvormen e.d. als uiterst belangrijk beschouwd.
|
 
Alles, maar dan ook alles, werd tot in de puntjes voorgeschreven in de verwachting dat iedere zuster zich stipt aan al die gedetailleerde voorschriften zou houden. Die regels werden in die tijd ingegeven door het overheersende gevoel voor orde en discipline….en……als iemand onder alle omstandigheden een correct voorbeeld moest geven dat was het een Zuster van Liefde. Om dit enigszins te illustreren nemen we een stukje op uit een ongedateerd schriftje met het opschrift ‘Wellevendheid’, toegespitst op het gedrag in de refter tijdens de diverse maaltijden. De inleidende regel luidt: “Aan tafel vooral toont zich de verstorven en beschaafde religieuze”. Om een sfeerbeeld uit die tijd te schetsen volgen hier de eerste 15 ‘gouden regels’……
|
1.
|
Gaan zitten als de meerdere gaat zitten
|
2.
|
Pas beginnen als de meerdere begint
|
3.
|
Rechtop zitten, niet te ver over de bank, niet tegen de stoelleuning
|
4.
|
Alleen de gesloten hand op tafel, niet een gedeelte van de onderarm
|
5.
|
Bij het eten de hand naar de mond brengen, niet de mond naar de hand
|
6.
|
Aan tafel met geen tafelgerief spelen, zich gewennen stil en rustig te zitten
|
7.
|
Bij hoesten de rugkant van de hand voor de mond en bij niezen de hand eveneens voor de mond, iets opzij gaan of zich terugtrekken
|
8.
|
De hand voor de mond als men iets tussen de tanden verwijdert
|
9.
|
Alleen zichzelven bedienen nooit anderen
|
10.
|
Niet voor elkaar heen reiken
|
11.
|
Niet met een vollen mond spreken of drinken
|
12.
|
Niet te veel ineens in den mond steken – weinig tegelijk is wellevender en gezonder
|
13.
|
Bij het kauwen de mond nagenoeg gesloten
|
14.
|
Niet te vlug eten en de spijzen opslokken – haastig eten is ongezond, verlagend en een teken van geen goede opvoeding – het voedsel moet steeds behoorlijk gekauwd worden
|
15.
|
Geen ongeduld laten blijken als men niet gauw genoeg bediend wordt
|
|
  
Bij het hoofdstukje over het middagmaal waren zelfs regels opgenomen om de jonge zusters aan te leren hoe ze bessen, kersen en aardbeien moeten eten. Het past exact in de sfeer van toen, een juiste levenshouding ontwikkelen op basis van orde, rust, regelmaat, zelfbeheersing, zelfdiscipline, rekening houden met een ander, het gezag volgen, kritiek leren accepteren en dit alles dagelijks in praktijk brengen zodat het ‘inslijpt en beklijft’ totdat men voldoet aan het beeld dat binnen de congregatie leeft van een ‘échte Zuster van Liefde’. Het zal anno 2009 misschien als ‘overdreven bemoeizucht van bovenaf’ overkomen, maar ……..over normen en waarden gesproken …..onze huidige samenleving zou er misschien toch nog wel eens aardig mee gediend kunnen zijn als elementen uit die ‘strenge opvoeding’ in een modern jasje zouden kunnen terugkeren, is mijn persoonlijke overtuiging! De bekende volkswijsheid die ons leert dat ‘de wijsheid altijd in het midden ligt’ is niet voor niets ontstaan.
|
De kloosterkleding in verleden en heden Op het moment dat pastoor Antonius van Erp de congregatie sticht oriënteert hij zich uiteraard op de toekomstige kleding van de zusters. Dat was geen moeilijke opgave want, gestimuleerd en gesteund door monseigneur Zwijsen in Tilburg, wordt al snel besloten om de kleding van de Zusters van Liefde te Tilburg aan de Oude Dijk over te nemen met dien verstande dat slechts één zichtbaar verschil is doorgevoerd nl. de plaatsing van de grote rozenkrans. In Tilburg droeg men hem links en in Schijndel werd hij rechts gedragen. De vraag is of beide congregaties zich in de beginjaren stipt aan de kledingvoorschriften hebben gehouden, want onder koning Willem I [1814-1840] was religieuze kleding eigenlijk nog verboden. Pas in 1840, bij het aantreden van koning Willem II is dit vrijgegeven! Tijdens de eerste periode van zuster Vincentia [Mieke de Bref] heeft het moederhuis nog geen eigen kapel. De zusters gaan tot 1843 naar de parochiekerk. Was er in die tijd een jong meisje door de congregatie aangenomen, dan ging dat na de misviering in de Servatiuskerk naar de sacristie waar de andere zusters bijeenkwamen en dan kreeg de nieuwe kloosterlinge een lange zwarte falie omgehangen, die door Brabantse vrouwen bij begrafenissen en andere plechtigheden werd gedragen. Enige weken later ontving ze dan in het moederhuis het religieuze habijt, bestaande uit een lijfje met bonte halsdoek, een zwarte, meestal baaien rok, daarover een blauwe voorschoot, een ronde kap met zwarte sluier, een barbet [een soort witte bef], een kruis hangend aan een zwart lint en tenslotte de rozenkrans. Dat zilveren kruis kende een voor- en achterkant. Voorschrift was dat op de dinsdagen de voorzijde zichtbaar moest zijn en op de andere dagen de achterzijde. Vanuit de archiefdocumentatie is het me echter niet duidelijk geworden waar deze regel op gebaseerd was. |
 
|
|
Het zilveren kruis met het monogram IHS, het Christusteken, aan de voorkant. De letters JMJV betekenen Jezus Maria Joseph en Vincentius. Het IHS-teken ziet men vaak terug op kerkgevels, biechtstoelen, bidprentjes en op het oudere type kazuifels en zou afgeleid zijn van Iesus Hominum Salvator = Jezus de Redder der Mensen. De achterzijde, inclusief het doodshoofdje, herinnert aan het lijden en de kruisdood van Christus. .
|
|
In de loop van de jaren zijn er kleine wijzigingen in de kleding doorgevoerd. Het zou te ver voeren ze allemaal tot in detail te beschrijven. We beperken ons tot de meest markante wijzigingen. In 1893 bv. is het brede zwarte lint vervangen door een smal lint, in 1910 is de blauwe voorschoot op de zondagen vervangen door een zwarte, vanaf 1912 wordt door de week voortaan een zwarte schort gedragen, in 1929 wordt bepaald dat de wijkverpleegsters bij regenweer een gummi kap mogen dragen. In 1937 is besloten dat het gewone scapulier niet door een scapuliermedaille mocht worden vervangen. Rond de jaren ’50 van de vorige eeuw breekt het besef door dat juist vanuit het oogpunt van gezondheid en netheid toch ingrijpender wijzigingen nodig zijn. Dat gebeurt op paaszaterdag 1955. Op die dag worden alle zusters voorzien van nieuwe kledij, terwijl met kerstmis van dat jaar ook nieuwe en tevens lichtere rozenkransen in gebruik worden genomen. Ook vervalt het grote kruis en gebruikt men voortaan een bescheiden halsketting met kruisje. In de daarop volgende kapittels komt het onderwerp ‘kleding’ iedere keer terug, er is zelfs een kledingcommissie actief en er worden her en der experimenten toegestaan. Het zal tot 1968 duren eer men een kapittelbesluit neemt om de zusters een eigen keuze te laten maken in verband met het dragen van religieuze of burgerkleding. Anno 2009 zijn er geen zusters meer die nog het traditionele kloosterhabijt dragen. Slechts enkelen onder de oudere generatie zusters hebben gekozen voor een versoberde vorm van zwarte of donkerblauwe kloosterkleding en hebben voor zichzelf afgezien van burgerkleding. |

|
De drie stolpen zoals die prijken in het museum van de zusters, waarin men de ontwikkeling van de kloosterkleding kan zien vanaf 1836 [1840]. De fase van de facultatieve invoering van burgerkleding na 1968 is hierin niet meer weergegeven
|